Wolraad Woltemade: Verskil tussen weergawes

Content deleted Content added
No edit summary
Lyn 21:
 
{{cquote|
Den 1sten van Wiedemaand 1773, bevond zich een schip, uit ons Gemeenebest naar de Oost-Indiën afzonden, aan de Kaap de Goede Hoop liggende, in den deerniswaardigsten toestand. Door een' hevigen storm had het alle zijne ankers verloren, en was op een zandbank gedreeven, waar het van tijd tot tijd aan stukken sloottestootte. Zoo zag men voor oogen, dat rasch het geheele schip vergaan zoude! Zoo waren zij, die zich daaröp bevonden, in de uiterste verlegenheid, en riepen angstig om hulpe! Maar wie zou het waagen, tegen den stroom der hevig woedende golven op, daar heenen te roeien, om deeze ongelukkigen van het schip te haalen? Hetzelve was maar driehonderd schreden van het land, doch niemand uit de menigte der aanschouwers durfde het bestaan, om zijn leven in een oogenschijnlijk gevaar te stellen, door pogingen aan te wenden tot redding deezer schipbreukelingen; tot dat eindelik WOLTEMADE, een Kaapsch burger, daartoe het kloekmoedig besluit na. Deeze grijsaart, van zeventig jaaren, vroeg, in een soort van geestvervoering: ''of mens het dan zoo zou aansien, dat die menschen daar te gronde gingen, zonder iets voor hun te doen?'' Een wanneer hem daaröp geändwoord werd: ''dat men gaarne hulp zou willen bewijzen, als men maar konde'', zeide hij: ''die wil, kan ook!'' liep daaröp naar huis, haalde zijn paard, gaf het wat brandewijn tot versterking, ging daaröp zitten, met de voeten vast in den stijgbeugel, en begaf zich dus in het water. ''Wat zult gij doen? zijt gij dwaas?'' riep men hem toe. Maar zonder zich daaräan te stooren, worstelde hij met zijn paard door de golven, en kwam zoo eindelijk aan het schip. Nu riep hij aan de ongelukkigen: ''hebt moed, en vertrouwt op God! ik zal voor u doen, wat ik kan, en u den eenen voor, den anderen na, van het schip afhaalen. Twee van u moet nu afspringen, en zich houden aan den staart van mijn paard; deeze sal ik dan met Gods hulp aan wal brengen, en aanstonds wederkomen, om anderen van u te haalen, maar alleen twee te gelijk, en meêr vooräl niet!'' Op dit roepen sprongen twee menschen uit het schip, hielden zich vast aan den staart van het paard, en werden dus door WOLTEMADE gelukkig aan land gebragt. Verbaasd stonden de aanschouwers over den edelen ijver en moed des grijsaarts; de door hem geredde menschen baden hem bijna aan, door dankbaarheid en blijdschap. - Maar WOLTEMADE zag niet op hen, die gered waren, maar op die, welke nog gered moesten worden. Zijne vrienden mogten hem voorstellen, dat hij en zijn paard door den eersten togt te zeer afgemat waren, om denzelven nog eens te doen; hij liet zich daarvan niet terug houden, door het angstig geschrei der ongelukkigen, in de nabijheid gehoord, nog meêr begeerig geworden zijnde, om dezelve te redden. Ja, zonder de vermoeidheid van zich zelven, en van zijn paard, te achten, hield hij aan, de zich in doodgesvaar bevindende schepelingen af te haalen: zoo dat hij tot zevenmaal toe, telkens twee persoonen, op den oever in veiligheid bragt, en dus de redder van veertien menschen werd. Maar toen waren 'er nog eenigen overig; en ook deeze nog te helpen, was zijne vuurige wensch. Voor de agtste maal dan ging hij weder te water, kwam ook, zoo als voorheen, gelukkig aan het schip, riep, zoo als telkens: ''maar twee, meêr niet!'' doch dit was te vergeefsch! - Twee greepen den staart van het paard, en een derde den toom. Nu werd de last te zwaar. Het mogt niet baaten, dat het paard alle zijne krachten inspande, om zich boven te houden; WOLTEMADE mogt trachten, hetzelve daarïn behulpzaam te zijn; hij werkte zonder vrucht: het dier zonk - de drie menschen, die daaräan hingen, werden een' prooi van den golven - en ook de edele WOLTEMADE, deeze voortreffelijke Menschenvriend, deeze redder van zoo veelen - moest zijn leven laaten voor zijne broeders! - Wij wijden een' traan aan zijne gedachtenis! - Zij zal duurzaam in zegening blijven!"
}}